Ook al heb ik grijs haar
Voel ik jouw verdriet
Jouw pijn, ik zag het niet
Jouw stem, zo mooi, jij kon prachtig zingen
Jij galmde, nu pas zie ik de leuke dingen
Nu pas, merk ik hoeveel ik van jou hou
Papa ik lijk steeds meer op jou
Papa je moet weten dat ik je niet meer haat
Helaas, het is te laat...
Durf
durf jij te dromen
zie jij het licht
durf jij te dromen
ik zie jou prachtige gezicht
vrij
muur steen voor steen gesloopt
eindelijk blij
lang gehoopt
hormonen gieren door mijn keel
hart met vers bloed gevuld
soms wordt het teveel
m’n lippen om de jouwe gekruld
kom we gaan dansen
trek je dansschoenen aan
de Weense wals dansen
kom we gaan
een tangootje of de cha cha cha
ik kijk jou verliefd aan
rok zwiert omhoog oelala
tranen van geluk
al zoveel jaar samen, ik staar
onze liefde gaat nooit meer stuk
wij horen bijelkaar
kijken naar de heldere maan
zie ik jouw mooie gezicht
zonder woorden elkaar verstaan
in het volle maanlicht
langzaam worden wij ouder
wij genieten van elk moment
het wordt iets kouder
jij bent nog steeds een pracht vent
we doen de jas dicht
aan je grijze haren ben ik al gewend
na zoveel jaar geniet ik nog steeds van jou mooie gezicht
hier en daar een rimpel in het maanlicht
ja mijnlief wij zijn bijna bejaard
zweetpareltjes langs je mooie gezicht
vinden ieder hun weg in jouw witte baard
wandelen in de nacht
rimpels lijken verdwenen
je huid is zacht
vermoeidheid zit in onze benen
wensen elkaar een goede nacht
samen vol vuur
wetend dat jij op mij wacht
onze tijd is niet meer van lange duur
wetend dat jij op mij wacht
op dit nacht’ lijk uur
durf te dromen
durf te wedden, durf jij?
dat we gelijk op de berg zullen komen
dat durven wij
Niet van het graan van het land gaan graaien
Het is niet erg hoor, laat mij maar lekker staan
Maar waar kom jij plots vandaan
Als sneeuwvlok geboren
Werd drie keer heen en weer gegooid door de lucht
En nu viel ik op jouw hoofd met een diepe zucht
Wil je wel een vogelverschrikker zijn?
Voelde jij geen pijn
Welnee, het is al goed
Ik ben geen mens van vlees en bloed
Kijk daar heb je mijn broertje, die is dikker
Hé vogelverschrikker
Ik voel dat ik kleiner wordt
Er slaat een nieuwe hagelsteen tegen je houten bord.
Je ziet er wel prachtig uit. O kijk een bonte specht.
Vanuit de lucht lijk je een man, het is net echt
Wie weet kom ik terug als een druppel
En verjaag jij de vogels met een knuppel.
Samen krijgen ze de schaterlach
Hè dat is fijn, blij dat ik hier staan mag.
Zei de vogelverschrikker met zijn houten kop
Daar valt een poepje boven op
Gats,
dat was een flinke flats
Er komen nog wel meer
Meneer hagelsteen, misschien tot een volgende keer.
Kijk de zon breekt door
Dan ga ik maar gauw hoor!
Twee lakens hangen aan de lijn
Wat wapperen wij fijn
Jij bent wel klein
Ik ben geen laken, ik ben een theedoek
Naast jou is er één heel erg druk aan het wapperen, is dat een zakdoek?
Ja! Heb je die bolle gezien? Hij schudt keer op keer
Dat is een overal, die bolle meneer
Daar word ik bang van, houd op met dat geklapper
Kan ik niks aan doen, de wind zorgt ervoor dat ik wapper
Pas nou op en houd op met dan dat gebonk
Je mept tegen de druivenstronk
Blijf rustig hangen,
Aan een lijn tussen twee stangen
Daar komt de vrouw
Ze gaat eerst voelen bij jou
Misschien zijn wij al droog en gaat ze ons strijken
Om weer in de kast te prijken
rug aan rug
Kreukels verdwijnen met de hete bout, heel vlug
“Daar heb ik geen last van”, zegt de bolle meneer.
“Ik kom straks weer onder de olie en smeer.”
Volgens mij is het slipje gekrompen
Die gooien ze bij de oude lompen
Nee, hij heeft niet meer stof
Hij heeft niks te willen
Tegenwoordig hebben ze niks om de billen
De lange onderbroek met stof om de benen
Is die helemaal verdwenen?
Wij liggen straks weer op bed
Keurig en net
Ruikend naar de frisse buiten lucht
Zakken wij naar beneden met een diepe zucht.
Glad en strak
Kom ik weer in de man z’n pak
Met mij worden
de borden
Glanzend zonder strepen
Daarna word ik uitgeknepen
De tanga verdwijnt tussen de billen
Daar ben ik voor gemaakt, ik zou niet anders willen.
Tot een volgende keer
Ja, tot een andere keer maar weer.
Dan gaan we weer wapperen
en klapperen.
Meneertje koekepeertje
Lekker weertje
meneer Koekepeertje
Ik kan niet slapen
Moet steeds gapen
Er zit een mon…,
Wat, Honnepon?
Er zit een monster
Met de handen voor z’n ogen zegt hij: “Ik ben bang.
Ik hoor steeds óe, grr…, pss..!”
Dan is het weer even stil en dan hoor ik het weer!”
Nu vraagt Meneer Koekepeer
“Waar zit het monster dan, Honnepon?”
“Ik hoor: oe, grr…, aa…, pss…!”
Samen lopen naar de afwasmachien
En tellen tot tien
Meneertje koekepeertje trekt het deurtje
Er komt een heerlijk geurtje
Van zeep komt in de neus van Honnepon
Heel stilletjes gluurt Honnepon vanachter langs meneertje koekepeertje z’n benen
Hij staat te wiebelen op de tenen
Meneertje koekepeertje zegt:
Zullen we kijken waar hij zit
"Ik ren naar de kamer,
Ik was bang!"
Meneertje koekepeertje komt naar de kamer en zegt: "Als we nu het licht aan doen helpt dat misschien?"
Nee niks te zien.
Hè gelukkig. Dan kun je weer gaan slapen.
Honnepon ga maar lekker slapen.
Er staat een reus
Maar niet heus
Het is ‘De Wachter’, de molen van Zuidlaren
Waar het bootje van Berend botje naar toe ging varen
Hij omarmd menig mens
Hij heeft maar één wens
Doe de dingen die je doet
Met een lach en een vrolijke toet
Laat al je zorgen de vrije loop
Krijg in en bij de molen weer nieuwe hoop.
De molen houdt van iedereen
Hij vergeet er niet één.
Dik, dun, arm of rijk
In de molen is iedereen gelijk
Veel plezier vandaag. Geniet van deze dag
Het mag.
Moedershart huilt
Tranen in haar ogen
Zonder levenslust
Tranen blijven stromen
Als ik haar tere wangetje kus
De moed laat ze zakken, dat doet mij pijn
Heeft geen zin meer
Ze wil zo graag naar de Heer
Pijn, zoveel pijn
Mijn lieve mama
De oude boerin
Ik ben trots op jou
Zelfs deze woorden
Komen bij haar er niet meer in.
Samen huilen is fijn
Knuffelen is haar enige troost
Elkaar vasthouden, even geen woorden
Zij die in een wonder gelooft.
Laten we juichen
en voor het bruidspaar buigen.
Is er iemand op tegen,
die telt maar even tot negen.
De leeuw brult:
“Nog even geduld!”
Kobus schildpad
komt net uit de stad.
“Het was druk, er stond een file,
een rij met duizend wielen.”
Ollie de olifant
stapt over het land.
“Moet je kijken”, zegt de Leeuw
met een geeuw.
“Daar komt Ollie,
Ollie met een lolly!”
Giraf Langnek loopt in een draf
naar Jozef haar vriend, de giraf.
Hij loopt in een pak
en voelt zich op zijn gemak.
“Wij gaan trouwen,
omdat wij van elkaar houden.
Om klokslag zeven
gaan wij elkaar het jawoord geven.
Onder de boom van Kabouter Binky Bim z’n oom,
daar eten we taart met room.”
“Iedereen klaar!”,
roept mevrouw Ooievaar.
“De twee giraffen
beginnen te blaffen.
Ollie is aan het miauwen.
De kikker krijgt klauwen.
De worm
krijgt een rare vorm.
Iedereen zit naar de leeuw te staren,
hij verliest al zijn haren.
Wat is er aan de hand
in het dierenland?
Wat gek? Niemand snapt er iets van.
Hoe dit kan?
Mevrouw ooievaar haar snavel
lijkt wel een wafel.
Kabouter Binky Bim
is slim.
Hij denkt goed na,
hij heeft een oplossing in een la
van zijn stoel,
zijn paddenstoel.
Kabouter Wout
was heel stout.
Hij heeft verandersap door de ranja gedaan
Kabouter Binky Bim kijkt Ollie aan.
Hij vraagt: “Ollie?”
“Jij heb jij een toverlolly?”
Geef aan alle dieren van het bos
op het zachte mos,
een toverlolly!”
Olifant Ollie,
geeft aan alle dieren een toverlolly.
De toverlolly maakt alle dieren weer gewoon.
Mevrouw Ooievaar klimt op de troon.
“Dames en Heren! van het dierenbos
op het zachte mos.
Na het jawoord van Langnek en Jozef de giraf
lopen we straks in draf
naar het meer
daar zien we elkaar weer.”
Iedereen heeft plezier!
Zelfs Suus de mier
is vandaag niet aan het schoonmaken,
zij laat de dansvloer kraken.
“Bedankt!”, fluisteren de giraffen.
Die niet meer blaffen.
Gelukkig is de leeuw niet meer kaal,
En heeft mevrouw Ooievaar weer een gewone snavel.
Geen wafel.
De mol
kruipt in z’n hol.
De worm
heeft weer een goede vorm.
Ollie tettert niet meer door het bos
op het zachte mos.
Alle beesten
stoppen met feesten
iedereen begint te gapen.
“Straks lekker slapen!”
“De slaap zal zo wel komen.
Ga maar lekker dromen!”
“Welterusten alle dieren van het bos
op het zachte mos!”
Emma, een heksje van negen
Kwam zwarte piet tegen
Ze vroeg: “Heb je professor Grunschnabel gezien?”
“Gruns watte?”, zegt Piet, “nee die heb ik niet gezien!”
“Dat is die professor van het ijs met kokos.
Ik maak ijs van muizenkeutels met snot op bedje van mos.”
“Professor Grunschnabel!”, roept Emma, “ik heb een lumineus idee,
ik laat het u zien, ga met mij mee.”
Emma trekt professor aan haar hand
mee door het bos en weiland
Op haar bezemsteel
vliegen ze naar haar kasteel
Professor kijkt erg verbaasd in de kelder.
Hij poetst eerst zijn glazen helder.
Het pruttelt en het borrelt in een kookpot
“Ik kook snot!”
“Wat een herrie! Wat een kabaal!”
Veel glazen potten, slangen en stangen van staal.
Emma staat op een trap
en zegt voor de grap:
“Snotijs met hagelslag!”
Ze krijgt de slappe lach.
“Professor hoeveel bolletjes wilt u proeven?”
Voor we weer door de lucht zoeven.
Met mos bedekte mandje
ligt een glinsterend bolletje ijs met een diamanten randje.
“Schitterend, briljant!”
Emma kijkt naar hem en wacht het af.
“O, Emma, wauw! Dit is formidabel!”
Lachend zegt de professor: “Bijna net zo lekker als ijs met kokosnoot van professor Grunschnabel!”
Hij zet mij op de rem
Genieten van letters, woorden en zinnen, het mag
Blijf wie je bent en lach!
het voelt fijn
geniet van de zon op je gezicht
alle zonnestralen voor het kleine wicht
Duizend woorden
Duizend woorden in mijn hoofd
Niemand die het gelooft
Het spookt daar boven
Het is echt niet te geloven
Miljoenen letters en zinnen
Ik weet niet hoe ik moet beginnen
Regel voor regel zet ik op papier
Het blijft maar malen, hier
Neem de tijd
Dan komt het goed, je krijgt geen spijt
Al die letters en zinnen, draaien in het rond
Letters in mijn hoofd, het wil uit mijn mond
Door het op te schrijven, kan ik er een paar verlossen uit hun benarde positie
Het wordt leger, het is maar een ietsie pietsie
Automatisch wordt het weer aangevuld
Sommige letters hebben geen geduld
Ze staan te dringen voor de uitgang
Die willen woorden maken, het duurt al zo lang
Rustig aan roept de tijd
Voor je het weet ben je ze kwijt
Dan kan je weer rustig slapen, dus relaxt
De woorden gaan vanzelf in hun context
Neem van mij aan
Dat er vanzelf weer nieuwe woorden in de rij gaan staan.
Bloed is rood
Bloed kolkt door het lichaam
Het bloed kolkt als een rivier
De ene keer stroomt het snel
de andere keer langzaam
Bloed stroomt
stromen doet het wel
Bloed is rood
bloed stroomt snel
als een rivier
Stroomt het niet
dan ben je dood
Staat het stil
loopt de rivier leeg
Bloed is rood
stille rivier
wit
stil is wit
doodstil is wit
lijkwit
In de hemel is het wit
stralend wit
lief en zacht zonder
pijn
daar is het fijn.
Ook al heb ik grijs haar
Voel ik jouw verdriet
Jouw pijn, ik zag het niet
Jouw stem, zo mooi, jij kon prachtig zingen
Jij galmde, nu pas zie ik de leuke dingen
Nu pas, merk ik hoeveel ik van jou hou
Papa ik lijk steeds meer op jou
Papa je moet weten dat ik je niet meer haat
Helaas, het is te laat...
Durf
durf jij te dromen
zie jij het licht
durf jij te dromen
ik zie jou prachtige gezicht
vrij
muur steen voor steen gesloopt
eindelijk blij
lang gehoopt
hormonen gieren door mijn keel
hart met vers bloed gevuld
soms wordt het teveel
m’n lippen om de jouwe gekruld
kom we gaan dansen
trek je dansschoenen aan
de Weense wals dansen
kom we gaan
een tangootje of de cha cha cha
ik kijk jou verliefd aan
rok zwiert omhoog oelala
tranen van geluk
al zoveel jaar samen, ik staar
onze liefde gaat nooit meer stuk
wij horen bijelkaar
kijken naar de heldere maan
zie ik jouw mooie gezicht
zonder woorden elkaar verstaan
in het volle maanlicht
langzaam worden wij ouder
wij genieten van elk moment
het wordt iets kouder
jij bent nog steeds een pracht vent
we doen de jas dicht
aan je grijze haren ben ik al gewend
na zoveel jaar geniet ik nog steeds van jou mooie gezicht
hier en daar een rimpel in het maanlicht
ja mijnlief wij zijn bijna bejaard
zweetpareltjes langs je mooie gezicht
vinden ieder hun weg in jouw witte baard
wandelen in de nacht
rimpels lijken verdwenen
je huid is zacht
vermoeidheid zit in onze benen
wensen elkaar een goede nacht
samen vol vuur
wetend dat jij op mij wacht
onze tijd is niet meer van lange duur
wetend dat jij op mij wacht
op dit nacht’ lijk uur
durf te dromen
durf te wedden, durf jij?
dat we gelijk op de berg zullen komen
dat durven wij
Niet van het graan van het land gaan graaien
Het is niet erg hoor, laat mij maar lekker staan
Maar waar kom jij plots vandaan
Als sneeuwvlok geboren
Werd drie keer heen en weer gegooid door de lucht
En nu viel ik op jouw hoofd met een diepe zucht
Wil je wel een vogelverschrikker zijn?
Voelde jij geen pijn
Welnee, het is al goed
Ik ben geen mens van vlees en bloed
Kijk daar heb je mijn broertje, die is dikker
Hé vogelverschrikker
Ik voel dat ik kleiner wordt
Er slaat een nieuwe hagelsteen tegen je houten bord.
Je ziet er wel prachtig uit. O kijk een bonte specht.
Vanuit de lucht lijk je een man, het is net echt
Wie weet kom ik terug als een druppel
En verjaag jij de vogels met een knuppel.
Samen krijgen ze de schaterlach
Hè dat is fijn, blij dat ik hier staan mag.
Zei de vogelverschrikker met zijn houten kop
Daar valt een poepje boven op
Gats,
dat was een flinke flats
Er komen nog wel meer
Meneer hagelsteen, misschien tot een volgende keer.
Kijk de zon breekt door
Dan ga ik maar gauw hoor!
Twee lakens hangen aan de lijn
Wat wapperen wij fijn
Jij bent wel klein
Ik ben geen laken, ik ben een theedoek
Naast jou is er één heel erg druk aan het wapperen, is dat een zakdoek?
Ja! Heb je die bolle gezien? Hij schudt keer op keer
Dat is een overal, die bolle meneer
Daar word ik bang van, houd op met dat geklapper
Kan ik niks aan doen, de wind zorgt ervoor dat ik wapper
Pas nou op en houd op met dan dat gebonk
Je mept tegen de druivenstronk
Blijf rustig hangen,
Aan een lijn tussen twee stangen
Daar komt de vrouw
Ze gaat eerst voelen bij jou
Misschien zijn wij al droog en gaat ze ons strijken
Om weer in de kast te prijken
rug aan rug
Kreukels verdwijnen met de hete bout, heel vlug
“Daar heb ik geen last van”, zegt de bolle meneer.
“Ik kom straks weer onder de olie en smeer.”
Volgens mij is het slipje gekrompen
Die gooien ze bij de oude lompen
Nee, hij heeft niet meer stof
Hij heeft niks te willen
Tegenwoordig hebben ze niks om de billen
De lange onderbroek met stof om de benen
Is die helemaal verdwenen?
Wij liggen straks weer op bed
Keurig en net
Ruikend naar de frisse buiten lucht
Zakken wij naar beneden met een diepe zucht.
Glad en strak
Kom ik weer in de man z’n pak
Met mij worden
de borden
Glanzend zonder strepen
Daarna word ik uitgeknepen
De tanga verdwijnt tussen de billen
Daar ben ik voor gemaakt, ik zou niet anders willen.
Tot een volgende keer
Ja, tot een andere keer maar weer.
Dan gaan we weer wapperen
en klapperen.
Meneertje koekepeertje
Lekker weertje
meneer Koekepeertje
Ik kan niet slapen
Moet steeds gapen
Er zit een mon…,
Wat, Honnepon?
Er zit een monster
Met de handen voor z’n ogen zegt hij: “Ik ben bang.
Ik hoor steeds óe, grr…, pss..!”
Dan is het weer even stil en dan hoor ik het weer!”
Nu vraagt Meneer Koekepeer
“Waar zit het monster dan, Honnepon?”
“Ik hoor: oe, grr…, aa…, pss…!”
Samen lopen naar de afwasmachien
En tellen tot tien
Meneertje koekepeertje trekt het deurtje
Er komt een heerlijk geurtje
Van zeep komt in de neus van Honnepon
Heel stilletjes gluurt Honnepon vanachter langs meneertje koekepeertje z’n benen
Hij staat te wiebelen op de tenen
Meneertje koekepeertje zegt:
Zullen we kijken waar hij zit
"Ik ren naar de kamer,
Ik was bang!"
Meneertje koekepeertje komt naar de kamer en zegt: "Als we nu het licht aan doen helpt dat misschien?"
Nee niks te zien.
Hè gelukkig. Dan kun je weer gaan slapen.
Honnepon ga maar lekker slapen.
Er staat een reus
Maar niet heus
Het is ‘De Wachter’, de molen van Zuidlaren
Waar het bootje van Berend botje naar toe ging varen
Hij omarmd menig mens
Hij heeft maar één wens
Doe de dingen die je doet
Met een lach en een vrolijke toet
Laat al je zorgen de vrije loop
Krijg in en bij de molen weer nieuwe hoop.
De molen houdt van iedereen
Hij vergeet er niet één.
Dik, dun, arm of rijk
In de molen is iedereen gelijk
Veel plezier vandaag. Geniet van deze dag
Het mag.
Moedershart huilt
Tranen in haar ogen
Zonder levenslust
Tranen blijven stromen
Als ik haar tere wangetje kus
De moed laat ze zakken, dat doet mij pijn
Heeft geen zin meer
Ze wil zo graag naar de Heer
Pijn, zoveel pijn
Mijn lieve mama
De oude boerin
Ik ben trots op jou
Zelfs deze woorden
Komen bij haar er niet meer in.
Samen huilen is fijn
Knuffelen is haar enige troost
Elkaar vasthouden, even geen woorden
Zij die in een wonder gelooft.
Laten we juichen
en voor het bruidspaar buigen.
Is er iemand op tegen,
die telt maar even tot negen.
De leeuw brult:
“Nog even geduld!”
Kobus schildpad
komt net uit de stad.
“Het was druk, er stond een file,
een rij met duizend wielen.”
Ollie de olifant
stapt over het land.
“Moet je kijken”, zegt de Leeuw
met een geeuw.
“Daar komt Ollie,
Ollie met een lolly!”
Giraf Langnek loopt in een draf
naar Jozef haar vriend, de giraf.
Hij loopt in een pak
en voelt zich op zijn gemak.
“Wij gaan trouwen,
omdat wij van elkaar houden.
Om klokslag zeven
gaan wij elkaar het jawoord geven.
Onder de boom van Kabouter Binky Bim z’n oom,
daar eten we taart met room.”
“Iedereen klaar!”,
roept mevrouw Ooievaar.
“De twee giraffen
beginnen te blaffen.
Ollie is aan het miauwen.
De kikker krijgt klauwen.
De worm
krijgt een rare vorm.
Iedereen zit naar de leeuw te staren,
hij verliest al zijn haren.
Wat is er aan de hand
in het dierenland?
Wat gek? Niemand snapt er iets van.
Hoe dit kan?
Mevrouw ooievaar haar snavel
lijkt wel een wafel.
Kabouter Binky Bim
is slim.
Hij denkt goed na,
hij heeft een oplossing in een la
van zijn stoel,
zijn paddenstoel.
Kabouter Wout
was heel stout.
Hij heeft verandersap door de ranja gedaan
Kabouter Binky Bim kijkt Ollie aan.
Hij vraagt: “Ollie?”
“Jij heb jij een toverlolly?”
Geef aan alle dieren van het bos
op het zachte mos,
een toverlolly!”
Olifant Ollie,
geeft aan alle dieren een toverlolly.
De toverlolly maakt alle dieren weer gewoon.
Mevrouw Ooievaar klimt op de troon.
“Dames en Heren! van het dierenbos
op het zachte mos.
Na het jawoord van Langnek en Jozef de giraf
lopen we straks in draf
naar het meer
daar zien we elkaar weer.”
Iedereen heeft plezier!
Zelfs Suus de mier
is vandaag niet aan het schoonmaken,
zij laat de dansvloer kraken.
“Bedankt!”, fluisteren de giraffen.
Die niet meer blaffen.
Gelukkig is de leeuw niet meer kaal,
En heeft mevrouw Ooievaar weer een gewone snavel.
Geen wafel.
De mol
kruipt in z’n hol.
De worm
heeft weer een goede vorm.
Ollie tettert niet meer door het bos
op het zachte mos.
Alle beesten
stoppen met feesten
iedereen begint te gapen.
“Straks lekker slapen!”
“De slaap zal zo wel komen.
Ga maar lekker dromen!”
“Welterusten alle dieren van het bos
op het zachte mos!”
Emma, een heksje van negen
Kwam zwarte piet tegen
Ze vroeg: “Heb je professor Grunschnabel gezien?”
“Gruns watte?”, zegt Piet, “nee die heb ik niet gezien!”
“Dat is die professor van het ijs met kokos.
Ik maak ijs van muizenkeutels met snot op bedje van mos.”
“Professor Grunschnabel!”, roept Emma, “ik heb een lumineus idee,
ik laat het u zien, ga met mij mee.”
Emma trekt professor aan haar hand
mee door het bos en weiland
Op haar bezemsteel
vliegen ze naar haar kasteel
Professor kijkt erg verbaasd in de kelder.
Hij poetst eerst zijn glazen helder.
Het pruttelt en het borrelt in een kookpot
“Ik kook snot!”
“Wat een herrie! Wat een kabaal!”
Veel glazen potten, slangen en stangen van staal.
Emma staat op een trap
en zegt voor de grap:
“Snotijs met hagelslag!”
Ze krijgt de slappe lach.
“Professor hoeveel bolletjes wilt u proeven?”
Voor we weer door de lucht zoeven.
Met mos bedekte mandje
ligt een glinsterend bolletje ijs met een diamanten randje.
“Schitterend, briljant!”
Emma kijkt naar hem en wacht het af.
“O, Emma, wauw! Dit is formidabel!”
Lachend zegt de professor: “Bijna net zo lekker als ijs met kokosnoot van professor Grunschnabel!”
Hij zet mij op de rem
Genieten van letters, woorden en zinnen, het mag
Blijf wie je bent en lach!
het voelt fijn
geniet van de zon op je gezicht
alle zonnestralen voor het kleine wicht
Duizend woorden
Duizend woorden in mijn hoofd
Niemand die het gelooft
Het spookt daar boven
Het is echt niet te geloven
Miljoenen letters en zinnen
Ik weet niet hoe ik moet beginnen
Regel voor regel zet ik op papier
Het blijft maar malen, hier
Neem de tijd
Dan komt het goed, je krijgt geen spijt
Al die letters en zinnen, draaien in het rond
Letters in mijn hoofd, het wil uit mijn mond
Door het op te schrijven, kan ik er een paar verlossen uit hun benarde positie
Het wordt leger, het is maar een ietsie pietsie
Automatisch wordt het weer aangevuld
Sommige letters hebben geen geduld
Ze staan te dringen voor de uitgang
Die willen woorden maken, het duurt al zo lang
Rustig aan roept de tijd
Voor je het weet ben je ze kwijt
Dan kan je weer rustig slapen, dus relaxt
De woorden gaan vanzelf in hun context
Neem van mij aan
Dat er vanzelf weer nieuwe woorden in de rij gaan staan.
Bloed is rood
Bloed kolkt door het lichaam
Het bloed kolkt als een rivier
De ene keer stroomt het snel
de andere keer langzaam
Bloed stroomt
stromen doet het wel
Bloed is rood
bloed stroomt snel
als een rivier
Stroomt het niet
dan ben je dood
Staat het stil
loopt de rivier leeg
Bloed is rood
stille rivier
wit
stil is wit
doodstil is wit
lijkwit
In de hemel is het wit
stralend wit
lief en zacht zonder
pijn
daar is het fijn.